Beschrijving orgel

De bouwgeschiedenis van het Jalinck orgel

Het Orgel In de protestantse eredienst heeft de gemeentezang een belangrijke functie. Zo ook in Westervoort. Kom maar eens luisteren! Een kerk met een prachtige akoestiek en een gemeente die jarenlang door goede organisten stevig is getraind. Voor de begeleiding van die lofzangen speelt het orgel een onmisbare rol. Gerestaureerd in 1993-1994 ziet het er nog prachtig uit.

Het eerste van Oeckelen-orgel was aangeschaft in 1875 en liep in de oorlog schade op. Pijpen werden vernield door het inslaan van een granaat en ook de kast werd ernstig beschadigd. Bij de ophanden zijnde restauratie van de kerk in 1956 besloot men het balkon waarop het orgel stond te gaan verkleinen. Om nu in de kleinere ruimte te passen zou het orgel ingrijpend verbouwd moeten worden. Men ontdekte dat het economischer was het orgel te verkopen en te vervangen door een nieuw. Het oude orgel werd verkocht aan de hervormde Kruiskerk in Arnhem-Zuid.

orgel

In 1959 kocht de hervormde gemeente van Westervoort het Jalinck-orgel uit Eibergen. Dit verkeerde toen in vervallen staat en moest ingrijpend opgeknapt worden. Deze restauratie werd, onder toezicht van monumentenzorg, tussen 1960 en 1966 uitgevoerd door Willem van Leeuwen. Om het orgel in de beschikbare ruimte te laten passen moest het klavier verplaatst worden van de linkerzijde naar de rechterzijde.

Het Eibergese orgel was in 1708 gebouwd door Joost Derk Jalinck, een orgelmaker uit Westfalen, die het vak geleerd had in de werkplaats van Johann Gottfried Bader. Deze Johan Gottfried was een zoon van de Bader die het orgel in de Walburgkerk in Zutphen gebouwd heeft.

In 1803 is aan het Jalinck-orgel een grote reparatie uitgevoerd door Jacobus Armbrost. In 1832 heeft deze Armbrost het orgel afgebroken en met enige aanpassingen herbouwd. Bij de restauratie door orgelbouwer Bas Blank in 1993-1994, kon gereconstrueerd worden wat Armbrost had gedaan.

Nu is het orgel zoveel mogelijk teruggebracht in zijn oorspronkelijke staat van 1708. Bijzonder aan het Jalinck-orgel is, dat het twee aparte windladen boven elkaar heeft: de grote baspijpen boven en de kleinere discantpijpen daaronder. Voor zover bekend komt deze constructie nergens anders voor. Het instrument heeft één manuaal en een pedaal met daarop drie stemmen, waaronder een bazuin van 16 voet.

DE GESCHIEDENIS VAN HET JALINCK-ORGEL IN EIBERGEN (TOT 1957)

Het orgel dat sinds 1966 de hervormde kerk van Westervoort siert is in het jaar 1708 gebouwd voor de hervormde kerk van Eibergen door de westfaalse orgelmaker Joost Derk Jalinck  Joost Derck Jalinck (zo spelt hij zelf zijn naam onder het Eibergse contract, maar ook Jalink, Jaling, Jahling en zelfs Galings komt voor) werkte van ongeveer 1697 tot 1707 als zelfstandig orgelmaker in Westfalen. Hij woonde in Coesfeld, later ook in Deventer en Zwolle, waar hij in 1722 overleed.

Het is vrijwel zeker dat Jalinck het orgelmakersvak geleerd heeft in de werkplaats van Johann Gottfried Bader. Deze Johann Gottfried was een zoon van de beroemde orgelmaker Hans Henrich Bader. Deze werd kort voor 1600 geboren en overleed in 1680 of 1681. In ons land werd hij vooral bekend door de bouw van het orgel in de Walburgkerk te Zutphen in 1634-1644.

Johann Gottfried behoorde met zijn broers Conrad en Tobias II tot de derde generatie van de orgelmakersfamilie Bader. Hij werd na 1633 geboren. Werkzaamheden van zijn hand zijn bekend vanaf 1672 tot 1701. Hij werkte voornamelijk in Westfalen, maar ook tijdelijk in ’s Hertogenbosch (1680) en in Brussel (1686 – 1690). Vanaf 1688 woonde hij in Coesfeld waar hij in 1692 een orgel bouwde voor de Jesuitenkirche. Voor dit orgel bouwde Jalinck in 1707 drie nieuwe springladen.

Van Jalinck zijn de volgende werkzaamheden bekend:

1697 Dringenberg RK.kerk reparatie
1705 Gross-Burlo Kloosterkerk nieuwbouw
1707 Coesfeld Jesuitenkirche 3 nieuwe springladen
1708 Eibergen Hervormde kerk nieuwbouw
1710 Keulen Jesuitenklooster nieuwbouw
(Dit orgel voldeed kennelijk niet aan de gestelde eisen; het werd een “organum imperfectum” genoemd.)
1711 Zutphen Walburgkerk reparatie
1712 Kampen Bovenkerk reparatie
1713 Zwolle Bethlehemkerk reparatie
1715 Deventer Bergkerk reparatie
1717 Amsterdam Oude Kerk reparaties tot 1721
1720 Lochem (plan voor?) nieuw orgel

Volgens Mej. B.Bijtelaar (in “De orgels van de Oude Kerk in Amsterdam”, 1975) verrichtte Jalinck in 1717 een omvangrijke reparatie aan het oude orgel in de Oude Kerk voor f. 430.-.

In 6 oktober 1722 ontving zijn dochter Anna Christina Sibilla het restant van een bedrag ad f.20.15.- (twintig gulden en vijftien stuivers) voor reparaties vanaf 1717. Zij onderteken­de voor ontvangst: “vor min vader Jos Derck Jalinck”. Zeer waarschijnlijk was Jalinck toen al ernstig ziek. In ieder geval overleed hij in 1722 in Zwolle, waarschijnlijk in oktober. Zijn dochter verkeerde toen in grote geldnood. Door middel van een “Requeste” verzocht zij op 28 oktober om enige financiële bijstand, aangezien zij “door het onverhoopte overlijden van des Selfs Vader, nu boven aerde staende, Sigh bevindt tot haer aldergrootste Leetwesen in de alder Erbarme­lijckste staet des werelts, als hebbende nu den enigsten Steun van de geheele menáge daer alles most van daen comen, verloren. Sijnde vorders nogh beswaert met een onwijse moeder, Wiens hersenen getroubleert sijn, ende die tot haer overgrootte ongeluk volcomen van haer verstant berooft is.” De Magistraat van Zwolle keerde haar daarop vijftig Caroliguldens uit. 1)

Op 25 februari van het jaar 1708 ondertekende Jalinck een contract met de predikant van de sinds 1616 hervormde Mattheuskerk van Eibergen waarin hij aannam een orgel te bouwen. Dit was niet het eerste orgel in deze kerk. Tot 1957 stond er onder de grote frontpijpen van het orgel te lezen:

Na verwoesting van 2 orgels door vijanden is dit in deze Gemeente gecollecteert en gezet Ao. 1708.  Het is zeer waarschijnlijk dat de “verwoesting” van het tweede orgel plaats vond in het rampjaar 1672 door de Munsterse bisschop Bernhard van Galen, ook wel “Bommenberend” genoemd. Volgens het contract zou het nieuwe orgel hetzelfde uiterlijk krijgen als het orgel van de Kloosterkerk te Gross-Burlo. De tekst van het contract is te vinden in Bijlage I, terwijl Bijlage II de tekst van het contract met betrekking tot de bouw van het orgelbalkon weergeeft. De dispositie luidde:

Prestant 8′ Superoktav 2′ Trompett 8′
Bordoun 8′ Sesquialtera 3 st D Spaanse cornet 3 st D
Octav 4′ Waltflöijt 4′ Tertiaen 1 1/2′     B (?)
Quinta 3′ Mixtuir 3 st Basuijn 16′ (pedaal)

Het is niet duidelijk wat bedoeld wordt met een “Spaanse cornet”. Het register is ook niet meer in het orgel aanwezig want in 1832 werd het vervangen door een Bourdon 16′ discant. Niet in het contract vermeld werd de Gemshoorn 2′ waarvan de bas nog wel in het orgel voorkomt en duidelijk van de hand van Jalinck is. Verder valt het “geletterd (= van buxushout) klavier aen de zijde” op, waaruit we kunnen concluderen dat het orgel in Eibergen een der vroegste voorbeelden moet zijn geweest van een orgel met zijkantbespeling. Een andere bijzonderheid was de plaatsing van de manuaalladen, namelijk de baslade boven de discantlade. Deze situatie is zeker uniek te noemen. Een consequentie hiervan was dat alle register gedeeld werden uitgevoerd (en nog zijn), wat de mogelijkheden bij het bespelen zeer vergroot.

De dispositie van het Eibergense orgel werd enkele jaren later, in 1720, nog eens vermeld in een document dat zich nu in het archief van Lochem bevindt. De “waltfloit” heet daarin “Blockfleuit” en in het pedaal wordt naast de Basuijn ook nog een Cornet Bas 4′ en een Fluit (4′?) genoemd. Misschien wilde men in Lochem een ombouw van het bestaande orgel dat in 1708 gebouwd was door Conrad Ruprecht. (Van hem rest nog een zeer fraaie kas in de hervormde kerk van Zevenaar (1697), met daarin een nieuw orgel van Flentrop). Ook vinden we in het Lochemse stuk een opmerking over de plaatsing van de laden: “int Klavier heeft het twee laaen boven malkandren en is een korte fraje regeering int Clavier

Van de gebeurtenissen rondom het Eibergense orgel in de rest van de 18e eeuw is niets bekend. In het kerkelijk archief van Eibergen wordt in 1803 melding gemaakt van een grote reparatie door de orgelmaker Jacobus Armbrost. Het ging om een grondige schoonmaak, restauratie van onderdelen van de windladen, klavieren en mechaniek en van het pijpwerk, het folieën van de frontpijpen en bescherming van de blaasbalgen zodat “Kwaadardiegen er geen letsel aan kunnen toe brengen”. De oude windka­nalen werden vervangen door nieuwe. De kosten van deze werk­zaam­heden bedroegen f.165.- Veel ingrijpender was de ombouw van het orgel door Armbrost in het jaar 1832. Over deze restauratie resten nog slechts twee schriftelijke bewijzen. De eerste is in het orgel zelf te vinden, namelijk in de ventielkast van de discantlade.

De tweede aanwijzing vinden we in het Handschrift Broekhuyzen. Deze Georg Hendricus Broekhuyzen Senior verzamelde van ca. 1850 tot 1862 zoveel mogelijk disposities van orgels uit zijn tijd en noteerde deze in een handschrift als een vervolg op en verdere uitbreiding van de dispositieverzamelingen van Joachim Hess (1774) en Nicolaas Arnoldi Knock (1788). Dit handschrift is in 1986 door de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis in twee delen uitgegeven, verzorgd en ingeleid door Dr.A.J.Gierveld.

Het orgel in de kerk der hervormde gemeente aldaar is van oude datum. (………) Hetzelve is in 1832 geheel afgebroken en herbouwd door J.Armbrost, orgelmaker te Haaksbergen. Heeft 16 stemmen, een handclavier, vrij pedaal [en] drie blaas­balgen.

Manuaal Gemshoorn     2 vt Pedaal
Bourdon     8 vt Octaaf           2 vt Bazuin     16 vt
Gedakt       8 vt Gedakte quint 3 vt Cornet       2 vt
Quint         3 vt Mixtuur             2 st Fluit         2 vt
Fluit           4 vt Bourdon         16 vt Octaaf       4 vt
Echo Holpijp 8 vt Sexqualter     3 st  

Merkwaardig is dat de Prestant 8′ hier Bourdon genoemd wordt. Wanneer men de tremulant als register meetelt komt men inderdaad aan 16 “stemmen”. Bij de demontage van het orgel in januari 1992 bleek dat de werkzaamheden van Armbrost als volgt beschreven kunnen worden: de windladen van Jalinck werden vernieuwd met gebruikmaking van de oude cancelramen, de Waltflöijt werd vervangen door een Fluit 4′ van Armbrost, de Tertiaan Bas maakte plaats voor een Gedakte quint Bas, (Bij de Fluit 4′ zijn pijpen van deze Tertiaan teruggevonden.) de “Spaanse cornet 3 pijpen sterk” werd vervangen door een Bourdon 16′ discant. Verder maakte de Gemshoorn 2′ discant plaats voor een Echo Holpijp 8′ discant, de Mixtuur werd in de bas 2 sterk. Een aantal pijpen werden onderling uitgewisseld, in het pedaal werden twee register toegevoegd: de Cornet 2′ en de Fluit 2′. (Een zelfde pedaaldispositie paste Armbrost toe bij zijn nieuwe orgel in de r.k.kerk van Lichtenvoorde in 1827. Ook in Lonneker waar Armbrost in 1830 een nieuw orgel maakte vinden we een Fagot 16′ en een Cornet 2′). Overigens is het niet uit te sluiten dat Jalinck tussen 1708 en 720 zelf nog twee pedaalregisters toevoegde. In dat geval zouden deze registers door Armbrost zijn vernieuwd. De gehele speel en registermechaniek, alsmede de claviatuur werden vernieuwd, met gebruikmaking van veel oude delen, waaronder de oude welramen van Jalinck. De klavieromlijsting, inclusief de bakstukken is van Arm­brost. Over deze restauratie is niets schriftelijks bewaard gebleven behalve een briefje in de ventielkast van de discantlade met de volgende tekst:

“in 1708 is Dit Orgel Nuiw Gemaakt door den Orgelmaker   Jodocus Teodorus Jalinck., en in 1832 met een Geheel Nuiw Clavier en nuiwe Regering en de Wintladen Vernuiwt., en Daar het Geluit te scherp en met te Veel Klijn pijpwerk bezet Was, heb ik int Orgel Grooteren pijpen Gebragt om het Geluit Wat Doeser te krijgen: Jacobus Armbrost”

Van de uiteinden van de pijpenroosters, alle van 1832, zijn met inkt geschreven registernamen te lezen. Waar Broekhuyzen een Fluit 4′ vermeldt staat daar een Open Fluit 4′ en op de plaats van de Echo holpijp 8′ Disc. staat een Fluit does 4′. Verder komt de geschreven dispositie overeen met die van Broekhuyzen. Over de orgelmaker Jacobus Armbrost was tot nu toe niet zoveel bekend. Hij leefde van 1771 tot 1854. Een lijst van tot nu toe bekende werkzaamheden is te vinden in Bijlage VI. Over de lotgevallen van het orgel in de rest van de 19e eeuw is niets meer bekend. De volgende schriftelijke berichten over het orgel dateren uit 1930. In dat jaar gaf de orgelmaker G. van Leeuwen uit Leiderdorp een “Prijsopgave der Restauratie en Uitbreiding van het orgel in de Ned. Herv. Kerk te Eibergen”. Het orgel zou worden uitgebreid met een tweede klavier (pneumatische kegellade) met de volgende registers:

Holpijp 8′

Viola da Gamba 8′ vanaf c (C-B uit Holpijp)

Voix Celeste 8′   idem

Roerfluit 4′

Hier is dus duidelijk sprake van een ‘begeleidingsklavier’ tevens voor voor- en tussenspelen. Het pedaal werd uitgebreid met een Subbas 16′ met een transmissie naar het 1e (= oude) klavier zodat daar een door­lopende 16′ ontstond. De klavieromvang bleef C/D – c3, die van het pedaal C/D – f.

De restauratie bestond verder uit: het demonteren en schoonmaken van de windladen,  opnieuw vlakken en belederen van de slepen, pulpeten vernieuwen, herstel van het regeerwerk, klavier en mechaniek opnieuw bevoeren, nieuwe winkelhaken, conducten herstellen, draadwerk waar nodig vernieuwen. Tenslotte kwamen er twee nieuwe pneumatische koppelingen en werd de orgelkas naar achteren toe vergroot om plaats te bieden voor het nieuwe 2e klavier.

Een belangrijke opmerking uit de prijsopgave was: Ook de gedekte pijpen worden verlengd, zodat het orgel, dat thans een halve toon te hoog staat, op normale toonhoogte wordt gebracht.  De totale kosten voor deze restauratie en uitbreiding bedroegen f.3600.- Verder stelde de orgelmaker voor het orgel nog uit te breiden met een nieuwe Trompet 8′, de Viola da Gamba vanaf C te maken en nog een Basson-Hobo 8′ op het 2e klavier te plaat­sen voor de somma van f.910.-

De Nederlandse Klokken- en Orgelraad, waarvan de bekende Prof. Dr. G.van der Leeuw voorzitter was en waarin Dr. Johan Wagenaar als “regeeringslid” zitting had, achtte deze uitbreiding wenselijk, “doch bepaalde noodzaak is hier niet”.

Uit een brief van 28 maart 1930 van de Klokken- en Orgelraad waarin zij namens de hervormde gemeente van Eibergen de restauratie en uitbreiding van het orgel aan G. van Leeuwen opdraagt blijkt dat de Gamba toch doorlopend zou worden gemaakt en dat de Trompet vernieuwd zou worden. De kosten voor het hele project bedroegen f.4085,-

Nadat de werkzaamheden waren afgesloten ontving Ds.Boorsma van Eibergen een brief van de secretaris van de Klokken- en Orgelraad waarin deze uitroept: “Voor alle organisten en orgeldeskundigen zou ’t eens goed zijn (te horen) hoe een orgel zonder de dikke brei der 8 voeten klaar, helder en toch vol klinkt, den ouden schoonen kerktoon bleef behouden, en toch tevens aan de hooge, moderne eischen voldoet”.

Uit een brief van de Herstelcommissie tot restauratie der Ned. Herv. Kerk te Eibergen blijkt dat het orgel, dat tot dan toe een blauw/groene kleur had, opnieuw werd geschilderd en wel in de kleur rood.

Het orgel heeft in deze vorm dienst gedaan tot 1957. In dat jaar kreeg de orgelmaker Willem van Leeuwen Gzn. de opdracht het oude orgel te vervangen door een geheel nieuw instrument.

Het Jalinck/Armbrost-orgel werd inclusief de kas opgeslagen in de werkplaats van de orgelmaker. In een brief (12 juni 1957) aan Dr. H.L.Oussoren schrijft Van Leeuwen dat hij een tekening heeft gemaakt van de bestaande toestand van het orgel in Eibergen en dat hij het “opbergen” van het instrument op de door het Departement van O.K. en W. aangegeven wijze zal verzorgen.

1) Voor de gegevens over J.G.Bader en Jalinck werden geraad­pleegd:

Rudolf Reuter, “Orgeln in Westfalen” pag. 249, 252 en 253.

Hugo Wohnfurter,” Die Orgelbauerfamilie Bader 1600 – 1742″ pag. 10, 78 en 79.

Winfr. Schleppenhorst (in Gedenkschrift Rudolf Reuter 1990)

“Die Westfälische Orgellandschaft” pag 178.

Prof.Dr.M.A.Vente, “Vijf eeuwen Zwolse orgels” pag. 19/20

DE RESTAURATIE EN PLAATSING IN WESTERVOORT 1957 – 1966 PRIVATE

Op 26 maart 1957 vroeg de Kerkvoogdij van de Hervormde Gemeen­te van Westervoort inlichtingen aan de orgelmaker Willem van Leeuwen over het afgedankte orgel uit Eibergen. Vier dagen later stuurde deze een opgave van de dispositie van het orgel waarbij het in 1930 aange­brachte 2e klavier niet meer genoemd wordt:

Manuaal: C (-Cis) – c3

Bas: Praestant 8′ Discant: Praestant 8′
  Gedakt 8′   Bourdon 16′
  Octaaf 4′   Gedakt 8′
  Quint 3′   Óctaaf 4′
  Fluit 4′   Echo Holpijp 8′
  Gemshoorn 2′   Quint 3′
  Óctaaf 2′   Fluit 4′
  Ged.Quint 3′   Sesquialter 2 st.
  Mixtuur 2 st.   Trompet 8′
  Mixtuur 3 st.   Trompet 8′

Pedaal: (C -d’) aangehangen.

Van Leeuwen gaf de pedaalomvang niet geheel juist weer want ook hier ontbrak de Cis. Ook werden de bestaande pedaalregisters niet genoemd. In het archief van Eibergen bevindt zich een stuk met de mensuren van het pijpwerk waarvan ik aanneem dat het bij bovenstaande gegevens behoort.

Van Leeuwen beloofde “dit werkje grondig te reviseren en onder volledige garantie aan de kerk van Westervoort te leveren”. Daarna gaf hij een uitvoerige beschrijving van de te verrichten werkzaamheden. De totale kosten van overplaatsing en restauratie zouden f.10.000 bedragen terwijl het orgel zelf f.8.000 zou moeten kosten, samen dus f.18.000.-.

De orgelmaker Willem van Leeuwen werd in 1903 geboren als zoon van de orgelmaker Gerrit van Leeuwen, die wij in 1930 al in Eibergen zijn tegengekomen. Na 1945 kreeg Willem van Leeuwen een leidende positie in de orgelmakerij van zijn vader. Samen met andere orgelbouwers uit die tijd (Flentrop, Van Vulpen) bepaalde hij het gezicht van de orgelbouw van na de oorlog. Hij voelde zich sterk aangetrokken door de nieuwe, op de Barok georiënteerde klankwereld. Hij bedacht ook nieuwe constructies, zoals het “Vekaslepen”-systeem, bedoeld om de invloeden van kerkverwarming zo gering mogelijk te laten zijn. Omdat er geen opvolger voor hem zou zijn verkocht Van Leeuwen rond 1970 zijn orgelmakerij aan de firma Pels, die sinds die tijd dan ook de naam Pels en Van Leeuwen draagt. Deze firma is nu gevestigd te ’s Hertogenbosch. Willem van Leeuwen overleed in 1992.

De Kerkvoogdij schreef een verzoek aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen om voor de uitvoering van dit plan subsidie te verlenen, aangezien de Hervormde gemeente die slechts 540 zielen telde “al veel moeite heeft om haar aandeel in de restauratie van de kerk zelf op te brengen”.

Naar aanleiding van dit verzoek schreef de Rijksadviseur voor orgels, de heer Dr.H.L.Oussoren, een brief aan de Kerkvoogdij waarin hij het Eibergse orgel “ontegenzeggelijk zeer geschikt” vond voor het Westervoortse kerkgebouw. Hij noemde echter ook het bezwaar van de aanwezigheid van een hete-luchtverwarming,waardoor het bovenste gedeelte van het orgel niet altijd dezefde temperatuur zal hebben dan het lagere deel. Hij verwachtte hiervan geen grote moeilijkheden maar hij “stelt er prijs op U op dit -mijns inziens kleine- risico van te voren te wijzen”. (De opmerkingen van Van Oussoren waren terecht: tot op vandaag blijft de heteluchtverwarming, die in 1992 werd vernieuwd, bij het opwarmen zorgen voor flinke ontstemmingen.)

Nu volgde er intensief overleg tussen de orgelmaker en rijksadviseur over de te volgen werkwijze bij de restauratie. In het eerste, zeer gedetailleerde plan van 28 juni 1958 werd een dispositie genoteerd waarin een nieuwe Trompet 8′ was opgenomen terwijl de Echo Holpijp 8′ zou worden vervangen door een nieuwe Gemshoorn 2′ discant. De Bourdon 16′ zou plaats maken voor een “nieuwe” Cornet 3 st.

Bij dit plan ging men dus weer uit van de oorspronkelijke Jalinck-dispositie uit 1708. Nieuw hierbij was echter de doorlopende Sesquialter 2 st. met als samenstelling in het onderste octaaf: 1 1/3 en 4/5′, en vanaf c klein: 2 2/3 en 1 3/5. De mixtuur zou in de bas de samenstelling 2, 1 1/3, 1′ krijgen en in de discant 4, 2 2/3, 2′. Later werd de discant gewijzigd in 2, 1 1/3, 1′, vanaf g2 2, 2, 1 1/3.

Enkele citaten uit het plan: “De aanwezige regulateurbalg wordt gereviseerd en blijft gehandhaafd. De belasting wordt vervangen door veren. Een nieuwe “hogedruk balg” wordt tussen motor en reguleerbalg aangebracht. De druk wordt eveneens geregeld door veren.”

“Het thans aanwezige klavier blijft niet gehandhaafd.” (Dat is gelukkig wel gebeurd!) “De pedaallade van Jalinck wordt, niet gerestaureerd, in het orgel opgesteld. De pedaalmechaniek wordt wel in het orgel bewaard, maar behoeft niet te worden aangesloten”.

De registratuur wordt gereviseerd. De orgelbouwer is vrij in de wijze waarop dit gebeurt. Een soepele werking wordt gegarandeerd. De thans aanwezige toonhoogte, die blijkens de constructiecirkels in de gedekte pijpen, nagenoeg overeenstemt met de originele, blijft gehandhaafd. De toonhoogte is a = ong. 440. De oude opsneden blijven onveranderd gehandhaafd. Bij de intonatie blijft het karakter van het orgel volkomen behouden. Persoonlijke inzichten van orgelbouwer of rijksadvi­seur worden hieraan ondergeschikt gemaakt.

Op 7 januari 1959 volgde een nieuwe offerte voor de restauratie van het orgel, gebaseerd op de gegevens van het verslag van 12 juni van het jaar daarvoor.

Nieuw in deze offerte waren onder andere:

– het omdraaien van het binnenwerk, waarbij de speeltafel, welke oorspronkelijk aan de linker-zijkant was opgesteld, na de restauratie aan de rechterzijde wordt geplaatst. – Levering van een nieuw klavier, – levering van een nieuw of gerestaureerd pedaal, – verwijderen van expressions bij alle open pijpen en van stemrollen vanaf 1 1/3′-lengte.

De totale kosten van de restauratie zouden f. 21.050,- bedragen.

Bij de restauratie van de kerk in 1957 vond men in de torenmuur een stenen trapje vanuit de kerk dat uitkwam op een intussen niet meer bestaande zolder in de toren. Dat trapje bevindt zich in de linker torenmuur vanuit de kerk gezien. De architect die betrokken was bij de kerkrestauratie bepaalde dat de trap zichtbaar moest blijven. En daarom moest het orgel maar omgebouwd worden want de plaats voor de organist zou het zicht op de trap wegnemen. Afgezien van het feit dat dat laatste hele­maal niet waar is (de huidige orga­nistenplaats aan de rechterkant laat het zicht op de muur daarachter geheel vrij !) is het onbegrijpelijk dat niemand zich tegen deze eis verzet heeft. Noch de orgelmaker noch de rijksadviseur gaf ook maar enig blijk van bezwaar tegen deze handelwijze, die voor het orgel grote gevolgen zou hebben, zoals later zal blijken.

Wat betreft het nieuwe klavier is het niet duidelijk wat de orgelmaker uiteindelijk uitgevoerd heeft. Bij de demontage in 1992 bleek dat er een oud klavier met korte toetsen aanwezig was; op een van de toetsen vond men het jaartal 1882. De bakstukken zijn echter nog van Armbrost. Het pedaal werd uiteindelijk niet nieuw geleverd. Van Leeuwen gebruikte het pedaalklavier van het Hinschorgel uit de her­vormde kerk van Haren (Groningen), waar hij in 1957 een ingrijpende restauratie had uitgevoerd. Het pedaalklavier van dat orgel was overbodig geworden en kreeg dus een nieuwe bestemming in Westervoort. De omvang (C,D-d’) werd aangepast aan de nieuwe functie, hoewel voor de plaatsing van het pedaal een deel uit de kas gezaagd moest worden.

Op grond van de offerte verzocht de Kerkvoogdij de Staatssecretaris van O.K.W. opnieuw om ten behoeve van de restauratie van het orgel in aanmerking te komen voor een rijksbijdrage “procentueel gelijk aan die, welke voor haar gebouwen en orgelkas is toegezegd”.

Dit verzoek werd ondersteund door een schrijven van de Rijks­orgeladviseur, Dr H.L.Oussoren, aan de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg te ’s Gravenhage, gedateerd 8 april 1958. In deze brief gaf de adviseur aan hoe moeilijk het geweest was een verantwoord restauratieplan op te stellen. Het orgel had verscheidene merkwaardigheden: een speeltafel opzij en afzonderlijke bas- en discantladen “die de vraag wettigden of dit origineel wel zo geweest was. Dergelijke afwijkende constructies werden door mij bij orgels die rond 1700 vervaardigd werden nog nimmer aangetroffen.”

Na enig onderzoek vond de heer Oussoren in de archieven van Lochem en Zwolle de originele bestekken van Jalinck voor de orgels in Gross-Burlo en Eibergen waaruit bleek dat de door hem aangegeven “merkwaardigheden” origineel waren! Dat was voor hem de reden om aan het Jalinck-orgel “buitengewone historische betekenis” toe te kennen. Verder stelde hij vast dat “de historische waarde van het instrument en de orgelkas werkelijk uniek is”.

Een en ander was voor het Ministerie aanleiding om een subsidie te verlenen tot een maximum van f.23.440.- , waarbij de restauratie als een “oorlogsschadegeval” werd aangemerkt.

Daarna gebeurde er een hele tijd niets. Pas in 1962 kwam orgelmaker Van Leeuwen met een mensuurstaatje voor het nieuw te maken pijpwerk, namelijk voor een nieuwe Cornet III disc. en een nieuwe Mixtuur III, terwijl de afgekeurde Trompet 8′ vervangen zou worden door een nieuwe met de mensuren van de Trompet van het hoofdwerk van het Garrelsorgel in de Grote Kerk te Maassluis. Een reden voor deze keuze werd niet gegeven. Een en ander kwam tot stand na overleg met Lambert Erné, die in die tijd adviseur was voor de Orgelcommissie der Nederlands Hervormde Kerk.

In diezelfde brief kwam ook weer de verplaatsing van het klavier ter sprake. Belangrijk was de opmerking van Van Leeuwen dat de afmetingen van de tooncancellen en de ventielen in de Jalinck-windladen onvoldoende waren, zodat “het geluid bij gebruik van meerdere registers zeker zou wegzakken”. Ongetwijfeld ging men hierbij uit van een moderne mensuurberekening voor windladen; vóór die tijd waren er echter geen klachten geweest over ontstemmingen. Waarschijnlijk speelde de visie op het registergebruik hier een rol: bij orgels van dit type is het niet gebruikelijk en zeker niet nodig om veel registers tegelijk te gebruiken, maar dertig jaar geleden behoorde dat inzicht niet tot het gemeen goed.

In een brief van 25 september 1962 meldde Van Leeuwen een “drukafval” van 30 procent. Er kwam dus weer een nieuwe offerte waarin werd opgenomen dat de windladen van Jalinck zouden worden voorzien van een extra windkast aan de voorzijde van de laden met een 2e stel ventielen. Tevens werd in deze offerte een geheel nieuwe mechaniek opgenomen, waarschijnlijk in verband met het verplaatsen van het klavier. De extra kosten hiervoor zouden f. 4.750.- bedragen. Een half jaar later (april 1963) bleek dit bedrag te zijn opgelopen tot f.5.244.-

Gelukkig werden deze plannen niet uitgevoerd. Op 7 april 1964 meldde de Kerkvoogdij aan de Minister dat:

  1. de restauratie van het orgel dat jaar nog voltooid zou worden, 2. proeven hadden aangetoond dat er geen tweede windkast aangebracht behoefde te worden, maar dat volstaan kon worden met langere ventielen en dito ventielopeningen. Daardoor zouden de extra kosten dalen tot f.2.200.-

Intussen was men nog steeds niet begonnen met de daadwerkelijke restauratie. De Kerkvoogdij vertoonde al enige tijd haar ongeduld. Op 1 mei 1964 deelde Van Leeuwen mee dat “alle onderdelen en materialen, voor de uitvoering van dit werk bestemd, in het begin van de volgende week naar mijn atelier (te Voorschoten) zullen worden vervoerd, waar ik onmiddellijk met het technische gedeelte kan beginnen”. De totale kosten zouden nu f.36.059,68 bedragen.

Nog was het plan niet compleet. Op 19 mei 1964 vond een bespreking plaats tussen de heren Van Leeuwen, Dr.H.L.Oussoren en C.Edskes waarbij men besloot het pedaal toch volledig te restaureren, en niet slechts te conserveren zoals in 1959 was afgesproken. Hiermee was een bedrag gemoeid van f.8.000- .

Uit een brief van het ministerie van O.K.W. (20 januari 1965) blijkt dat de kosten intussen waren opgelopen tot f.47.262,68, waarbij de aankoop van het orgel ad f8.000 nog niet meegerekend was. De kosten van het totale project bedroegen dus f.54.762,68. (In 1957, acht jaar eerder, was men uitgegaan van een bedrag van f18.000,- )

Hierna ging de restauratie kennelijk naar wens en zonder oponthoud. Op 5 mei 1966 schreef de heer Lambert Erné een concept -eindkeuringsrapport waarvan de tekst luidde:

“Hiermede hebben wij de eer U ons eindoordeel over de door de orgelmaker Willen van Leeuwen verrichte werkzaamheden met betrekking tot de restauratie van Uw orgel te doen toekomen.

Het Jalinck-orgel, dat wat structuur en klankgeving betreft, een welkome afwisseling biedt in de rij van historische orgels, heeft in voorgaande perioden enige restauraties ondergaan, welke het klankbeeld hebben aangetast.

Tijdens de herstelwerkzaamheden die uitgevoerd zijn is de oude, zangrijke enigszins boerse barokklank weer tevoorschijn geroepen, gelijk bij een oud schilderij de oude verflagen weer aan het daglicht worden gebracht, na het wegnemen van latere lagen tijdens een restauratie.

Het heeft ons allen gefrappeerd, dat de restaurateur, Willem van Leeuwen, zich zo in het karakter van dit instrument heeft kunnen inleven, zulks, terwijl dit orgel een unicum genoemd mag worden, gelijk hierboven is aangeduid. Het bewijst, dat, ondanks de trage voortgang op zake­lijk en organisato­risch gebied, of beter gezegd, daardoor de rust en de bezinking in het werk is gevonden, waardoor dit resultaat kon worden bewerkstelligd. Immers dergelijke bezigheden dulden geen luistermoeheid of verstarring, zij verlangen een toegewijde rust in het werk en een distantiëren van eigen inzichten, ten­einde zich in te kapselen in het gegeven van de maker.

De heer Willem van Leeuwen heeft zich de klank van Jalinck eigen gemaakt en is er volledig in geslaagd de latere ingrepen ongedaan te maken en het pijpwerk naar de aard en de structuur van de maker te doen klinken.

Overigens heeft hij de andere werkzaamheden naar opdracht uitgevoerd, waarbij de registeropschriften nog moeten worden toegevoegd, die hij buiten opdracht op passende wijze zal aanbrengen. Wij menen dan ook op bovenstaande gron­den het orgel geheel te moeten goedkeuren en U van harte geluk te moeten wensen met het bereikte resultaat.”

Het eindoordeel van de Orgelcommissie der Ned. Herv. Kerk, mede ondertekend door de heer Willem Hülsmann en gericht aan het College van Kerkvoogden te Westervoort laat zich ook in lovende bewoordingen uit over de restauratie:

“De thans uitgevoerde restauratie had ondermeer ten doel het orgel zijn oorspronkelijke dispositie en klank te hergeven. Het doet ons veel genoegen te hebben kunnen constateren dat de heer Van Leeuwen er ten volle in is geslaagd het oude klankbeeld te herstellen. De speelaard van het orgel is zeer behoorlijk en de windvoorziening ruim voldoende”.

Het laatste document betreffende deze restauratie dateert van 1 november 1971. Het is een brief van het ministerie van C.R.M. waarin de kosten van de restauratie werden vastgesteld op f.58.406,86.

HET ORGEL IN DE PERIODE 1966 – 1992

Toen het orgel in 1966 werd opgeleverd bleek dat de restauratie door Van Leeuwen zeer ingrijpend was geweest. Dat kwam enerzijds door de gedwongen verplaatsing van het klavier waardoor het hele binnenwerk van het orgel als het ware in ‘spiegelbeeld’ werd gezet en anderzijds door de restauratie inzichten zoals die in die tijd toonaangevend waren.

Een tekening uit 1983 die de situatie van achter het orgel gezien weergeeft maakt duidelijk hoe het orgel er van binnen uit zag: de (zeer grote) balg en de beide windladen van het manuaal rustten op een stellage van oregon-pine waarbij duidelijk zichtbaar was dat dit materiaal al eens eerder gebruikt was, wellicht in een ander orgel, de registerslepen van de manuaalladen waren voorzien van het “Veka”-systeem, de windladen van het manuaal waren aan de bovenkant voorzien van masonite-platen, een hoge kwaliteit hardboard; aan de onderkant waren de oude sponsels zo gelaten en was daaroverheen linnen gelijmd, het merendeel van het pijpwerk was verlengd met materiaal van een andere samenstelling dan de oorspronkelijke. Ook de frontpijpen waren alle verlengd: de soldeernaden waren minder opvallend gemaakt, de windkanalen waren nieuw; een van de balg naar de discantlade en een van de balg naar de baslade, terwijl de pedaallade vrijwel tegen het bas-ladekanaal geplaatst was, de walsborden onder de manuaalladen waren oud, maar de rest van de tractuur was geheel vernieuwd, de koppel van het pedaal naar het manuaal was voorzien van een trede, het pedaal, van C,D – d’, paste niet goed onder het klavier; om het toch te kunnen plaatsen was er een stuk uit de achter­stijl van de kast gezaagd, de registerknoppen, voor het manuaal boven de lessenaar, en voor het pedaal aan de linkerkant van de lessenaar, waren voorzien van perkamenten plaatjes met daarop in gekalligrafeerde letters de registernamen. De glaasjes die er oorspronkelijk vóór waren aangebracht waren echter verwijderd, één registertrekstang liep dwars dóór een windkanaal, in het dak van de orgelkas en aan de achterkant van de kas was gaas aangebracht, waarschijnlijk in verband met de uitstraling van de klank, in het zijschot naast het pedaalpijpwerk waren sleuven gezaagd, kennelijk met de bedoeling om het pijpwerk beter uit te laten klinken, de ventilator was geplaatst in een grote, op veren steunende kist die op de kleine orgelgalerij erg veel plaats innam, doordat het orgel was omgedraaid stond de pedaallade nu met de voorslagen tegen de balg aan; bij een eventuele storing in die windlade zou het gehele pedaal gedemonteerd moeten worden. (Dat is gelukkig niet nodig geweest!)

De klank van het orgel werd op een grammofoonplaat vastgelegd. Wim Hendrickx uit Nijmegen bespeelde het orgel met werken van onder andere Scheidt en Muffat. Voor zover dat op een grammofoonplaat te beoordelen is maakt het orgel in deze opname wel een solide indruk en is de klank redelijk vitaal. Het onderhoud van het orgel was intussen overgenomen door de firma Pels en Van Leeuwen B.V. te ‘s-Hertogenbosch.

Vrijwel meteen na de restauratie werd Jaap Bolt uit Arnhem organist van de hervormde kerk in Westervoort. Hij was een gedreven orgelspeler, met zeer veel belangstelling voor met name oude muziek en voor wat men toen noemde de “hollandse orgelbouwkunst”. Bovendien had hij veel kennis op het gebied van en een uitgesproken mening over de liturgie in de eredienst. Kennelijk was hij niet geheel tevreden over het onder­houd door de firma Pels en Van Leeuwen want op 21 december 1973 werd dit bedrijf bedankt voor de tot dan toe bewezen diensten. Op verzoek van Jaap Bolt werd het onderhoud nu in handen gegeven van de orgelmakerij K.B.Blank en Zoon te Herwijnen.

In 1974 maakte ik kennis met Jaap Bolt en dus ook met het orgel in de hervormde kerk. Jaap vroeg mij behulpzaam te zijn bij het oprichten en leiden van een cantorij. Deze zou de zingende gemeente steun kunnen bieden bij het instuderen en zingen van de nieuwe liederen uit het zojuist verschenen Liedboek voor de Kerken (1973). Als cantor heb ik tijdens vele diensten mogen genieten van het orgelspel van Jaap en vooral van zijn manier van begeleiden.

Nog maar tien jaar na de restauratie begon het orgel al tekenen van slijtage te vertonen. De klank was groot en vol, zeker bij de toenmalige overakoestiek, met nog altijd een prachtige klank in de prestanten; fluiten die hier en daar echter al wat onre­gelmatig begonnen te klinken, en een bepaald onge­makkelijk toucher. De stemming, aangebracht door de orgelmaker Blank en volgens Jaap Bolt ontleend aan Jan van Biezen, bleek erg onstabiel: de Veka-slepen begon­nen hun tol te eisen. De pedaal-bazuin was onbe­trouwbaar wat betreft stemming en aan­spraak, en de pedaal- Cornet, een 2-voets tongwerk, klonk onaangenaam hard.

De mixtuur was moeizaam bruikbaar vanwege de steeds meer optredende ontstemmingen door lekkages bij de slepen. Toch maakte het orgel nog altijd een grote indruk door de kwaliteit van de klank. Het was duidelijk dat er aan een nieuwe restauratie nog lang niet te denken viel. De orgelmaker Bas Blank hield het orgel bespeelbaar zonder al te veel aan de stemming te veranderen omdat het pijpwerk anders nodeloos schade zou oplopen.

Het verlengen van de pijpen was door Van Leeuwen uitgevoerd met een hardere legering dan de oorspronkelijke, zodat er bij stemmen met een stemhoorn beschadigingen aan de pijpmonden zouden kunnen ontstaan.

In september van het jaar 1978 assisteerde ik Jaap Bolt bij een onderzoek waarvan hij de resultaten vastlegde in een verslag. Daarin kwam ook al de geschiedenis van het orgel ter sprake. Belangrijk waren de beschrijvingen van de klachten:

– te veel speling en lekkages bij de Veka-slepen,

– lekkages in de pijpstokken van de Prestant en Cornet,

– wisselende winddruk: op de meeste plaatsen op de windladen 68 mm. waterdruk; op een enkele plaats op de discantlade,  slechts 44 mm.; in het midden van de baslade 66 mm,

– veel overlengte en veel stemkrullen bij bijna al het pijpwerk,

– ter hoogte van de kernen veel verzakkingen door te krachtig stemmen,

– zeer onregelmatige intonatie en slechte aanspraak, vooral in de bas,

– slecht functioneren van de nieuwe trompet,

– zeer zware speelaard,

– het toetsbeleg liet regelmatig los,

– het perkament in de registerknoppen begon vieze vlekken te vertonen.

Aan het eind van het verslag (d.d. 22 september 1978) beval Jaap Bolt de orgelmaker Blank aan voor een liefst spoedige restauratie.

Naar aanleiding van dit rapport verzocht de Kerkvoogdij de Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk om een onderzoek naar de staat van het orgel. Het rapport van Jaap Bolt stuurde zij ter inzage mee. Na het bezoek van de Commissie ontving de Kerkvoogdij op 12 december 1979 een brief waarin zij met voorzichtige bewoordingen toegaf dat men thans bij de restauratie van een historisch orgel geen toe­stemming meer zou geven voor het Veka-systeem. Bovendien “zijn de inzichten inzake de restauratietechnieken sedert de zestiger jaren in belangrijke mate veranderd. In het algemeen kan worden gesteld dat voorzichtiger wordt omgesprongen met de oude gegevens, zodat men soms meer komt tot conserveren dan restaureren.”

Maar toch had de Commissie enkele van aangegeven euvelen ook geconstateerd. Er was inderdaad sprake van windverlies en het leek er op dat er bij enkele baspijpen van de Gedekt 8′ lekkage was. De bekers van de nieuwe Trompet zaten hier en daar los en sommige Bazuinbekers waren scheef gezakt. In ieder geval was de Commissie ook van mening “dat het orgel een hernieuwde restauratie zou moeten ondergaan.” Maar toezegging van overheidssubsidie leek niet waarschijnlijk. De Commissie gaf het advies het orgel zo goed mogelijk te onderhouden en kleine intonatiegebreken te verhelpen, en bij de Rijksadviseur te informeren of er een kans zou bestaan voor toestemming voor een nieuwe restauratie.

Enkele jaren later, toen een restauratie van het kerkinterieur in zicht kwam, maakte Jaap Bolt opnieuw de balans op, ditmaal samen met Bas Blank. Uitgangspunt bleef het rapport van 1978, aangevuld met enkele nieuwe gegevens en gebreken. Het advies was het orgel tijdens de restauratie van de kerk degelijk in te pakken en daarna zo snel mogelijk te laten restaureren.

Tegelijk met het verschijnen van dit rapport in oktober 1982 maakte Bas Blank een restauratieplan op met omschrijving van de werkzaamheden en een prijsopgave. De gehele restauratie zou f.139.122,- incl. BTW moeten kosten.

Op 13 mei 1983 liet de Orgelcommissie weer van zich horen. De heer Aart van Beek, lid van deze commissie, was in Westervoort op bezoek geweest en hij had geconstateerd dat een herstel van diverse onderdelen zeker wenselijk was. Vooral het  Veka-systeem diende vervangen te worden door traditionele slepen. Ook adviseerde de heer Van Beek het orgel “in te kisten” tijdens de kerkrestauratie of anders het binnenwerk te demonteren en later weer te her­plaatsen. In ieder geval steun­de de Commissie het plan voor een nieuwe restauratie.

In de brief van de Orgelcommissie werd ook de naam van Klaas Bolt genoemd als mogelijke adviseur bij een eventuele restauratie. Klaas Bolt werkte als adviseur bij orgelrestauraties en nieuwbouw in samenwerking met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Nederlands Hervormde Orgelcommissie. Verder was hij zeer bekend als bespeler van het orgel van de Grote Kerk te Haarlem. Hij was bovendien niet onkundig van de situatie in Westervoort want Jaap en hij waren achterneven.

Het begon er nu naar uit te zien dat het orgel binnen niet al te lange tijd weer gerestaureerd zou kunnen worden. Jaap Bolt schreef in augustus 1983 alvast een persbericht over de toestand van het orgel.

Helaas was dat zijn laatste bijdrage: Jaap Bolt overleed zeer onverwacht en werd na een indrukwekkende dienst in “zijn” kerk op 13 september in Westervoort ten grave gedragen.

In oktober benoemde de Kerkvoogdij mij als organist. Het leek mij het beste het voorbereidende werk dat door Jaap was begonnen in zijn lijn voort te zetten. In mei 1984 zond ik de Kerkvoogdij een verslag met een samenvatting van de werkzaamheden vanaf 1978:

– 1978: het eerste rapport van Jaap Bolt,

– 1979: reactie van de Orgelcommissie,

– 1982: tweede rapport van Jaap Bolt met aanbevelingen,

– 1983: tweede reactie van de Orgelcommissie en persbericht van Jaap Bolt.

Nog steeds ging men uit van een restauratie van het orgel gelijk met de restauratie van het kerkinterieur. De muren in de kerk waren in de loop der jaren sterk door opkruipend vocht aangetast waardoor er grote groen-bruine vlekken zichtbaar werden. Het was de bedoeling de muren voor een deel van de pleisterlaag te ontdoen en te laten drogen. Nadat het optrekkend vocht tot staan zou zijn gebracht zouden de muren opnieuw worden bepleisterd.

De restauratie van het kerkinterieur vond plaats in 1987, waarbij het orgel beschermd werd door een grote plastic hoes. De schade door stof en gruis viel mee, maar het orgel werd steeds minder betrouwbaar. Enkele registers konden nu helemaal niet meer gebruikt worden: Mixtuur, Trompet en de Bazuin. Intussen had Klaas Bolt het adviseurschap voor de Kerkvoogdij op zich genomen. Een van de eerste stappen die gedaan werden was een bezoek aan het archief van de hervormde kerk van Eibergen om te zien of daar documenten zouden liggen die van belang zouden kunnen zijn bij het opstellen van een restaura­tieplan. We troffen er drie contracten aan: een over de bouw van het orgel in 1708 door Jalinck en een uit 1803 waarin de naam van Jacobus Armbrost genoemd werd, en tenslotte het contract met G.van Leeuwen uit 1930.

Tegelijkertijd kregen wij inzage in het archief van de hervormde kerk van Westervoort. Daarbij kwamen de meeste stukken die betrekking hadden op de restauratie en plaatsing van het orgel in de jaren 1957 – 1964 te voorschijn. De belangrijkste gegevens uit al deze stukken werden door Klaas Bolt verzameld en als aanvulling op het rapport van Jaap Bolt weergegeven. De slotsom was dat het instrument in een staat van ernstig verval verkeerde. De samenstelling en de factuur van het pijpwerk was te heterogeen en de intonatie ver­toonde grote gebreken.

Bas Blank stelde op verzoek van Klaas Bolt een nieuw restaura­tieplan op; de kosten van de restauratie zouden f.181.620,- bedragen. Hierop stelde de Kerkvoogdij alles in het werk om voor deze restauratie een rijkssubsidie te verkrijgen. De aanvraag daartoe moest via de burgerlijke gemeente worden gedaan; er was op dat moment al sprake van een andere aanvraagmethode dan voorheen. De eerste contacten met de gemeen­te Westervoort dateren uit 1989.

Een jaar later echter overleed Klaas Bolt. Wij hadden hem leren kennen als een uiterst deskundig man die wist wat hij wilde maar tegelijkertijd zeer beminnelijk en be­scheiden optrad. Zijn overlijden betekende voor heel orgelminnend Nederland een groot verlies. De Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk bemiddelde in de aanstelling van een nieuwe adviseur, de heer Stef Tuinstra uit Groningen.

De voorbereidingen voor de restauratie begonnen nu vastere vormen aan te nemen. Op 19 maart 1991 installeerde de Kerkvoogdij een orgelrestauratiecommissie die meteen te maken kreeg met een brief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarin een subsidie in het vooruitzicht werd gesteld. Op 23 januari 1992 werd het orgel gedemonteerd en naar de werkplaats van Bas Blank in Herwijnen gebracht. Het pijpwerk bleef in de kerk achter om te zijner tijd te worden opgemeten.

De langverwachte restauratie kon nu beginnen.

DE RESTAURATIE VAN 1992 – 1994 PRIVATE

Klaas Bolt overleed in 1990 op een tijdstip, waarop het voorbereidende werk voor een groot deel klaar was. Het restauratiedoel `terug naar de toestand Jalinck of Armbrost’ moest echter nog wel gedefinieerd worden. De praktische uitwerking in procedureel en technisch opzicht moest nu gestalte worden gegeven. Een vrij groot aantal technische details vroegen om nadere discussie. Dit werd in een zo vroeg mogelijk stadium gedaan. Ook het onderzoek naar de detaillering van nieuw te maken onderdelen werd ter hand genomen. Al gauw bleek dat van de toestand Armbrost verreweg het meeste materiaal was bewaard, terwijl in geval van reconstructie van de Jalinck-situatie veel gefantaseerd moest worden. Boven­dien is het materiaal van Armbrost uitermate waardevol. Dus werd deze situatie als uitgangspunt voorde restauratie gekozen. Ten behoeve van de te reconstrueren verdwenen onderdelen die in de stijl van Armbrost bijgemaakt moesten worden, werden onder andere de orgels in de Ned. Herv. kerken te Haaksbergen, Uitwijk en Tubbergen uitgebreid bestudeerd.

Verder werd het vrij complete en waardevolle archief van Eibergen uitvoerig bestudeerd, alsmede een aantal indirecte bronnen, die enig licht konden werpen op Jalinck, diens werkwijze en achter­grond als leerling van Baeder. Ook met betrekking tot Armbrost is vergelijkend historisch onderzoek verricht.

Het project was intussen aangemeld bij de burgerlijke gemeente in het kader van de BRRM procedure (Besluit Rijksregeling Restauratie Monu­menten). Aanvankelijk bleek, dat de restauratie noodzakelijkerwijs in fasen zou moeten worden uitgevoerd. Naderhand konden echter twee van de drie fasen samengevoegd worden.

Zou een in historisch reconstructief opzicht ideale restauratie worden uitgevoerd, dan had het reeds gemaakte plan op een aantal punten moeten worden aangepast. Om financiële en procedurele redenen konden echter de meeste van deze wijzigingen geen doorgang vinden. Zo is tijdens de detaillering van de plannen nog geprobeerd om de authentieke positie van de claviatuur (oorspronkelijk aan de zuidzijde) te herstellen, de `spiegelbeeld’ positie van de speel-  en registermechaniek door de ingreep van Van Leeuwen ongedaan te maken, als ook de oude windvoorziening grotendeels te doen reconstrueren en in de toren te plaatsen. Ten behoeve van de claviatuur zou de galerij aan de zuidzijde uitgebreid moeten worden.

De frontpijpen waren zowel door Jalinck als Armbrost van tinfolie voorzien. Het op­nieuw folieën wordt (voorlopig) echter niet uitgevoerd. Ook zijn de huidige bekers (1964) van de Bazuin 16vt. uit kostenbesparingsoverwegingen in iets gewijzigde vorm voorlopig gehandhaafd. Vanwege de beschikbare ruimte moet worden verondersteld dat de bekermensuur de oorspronkelijke vrij dicht benadert. De kelen van dit register zijn van Armbrost. De lengtematen hiervan zijn voor een 16 voets register ongewoon kort. Na vele proefnemingen bleek toch dat een aanvaardbare intonatie te realiseren was. Tijdens het werk kon nog opdracht worden gegeven de verdwenen Trompet 8vt te reconstrueren. Deze zal in 1995 worden geplaatst.

Het hele instrument is op tekening gezet. Hiervoor was onder andere een situatietekening van Willem van Leeuwen voor de demontage in Eibergen van groot nut, alhoewel daarin wel grote onnauwkeurigheden werden geconstateerd. Het pijpwerk werd uitvoerig geïnventariseerd en gedocumenteerd door de adviseur en de rijksadviseur, op basis waarvan de pijpen de oorspronkelijke plaats terugkregen naar de situatie Armbrost. De restauratie door orgelmaker S.F.Blank omvatte verder de volgende werkzaamheden

ORGELKAS EN INWENDIGE CONSTRUCTIE

De kas werd waar nodig hersteld, latere openingen werden dichtgemaakt. Het dak is vernieuwd in eiken, het regelwerk naar de oorspronkelijke situatie hersteld. De nieuwe indeling van de achterwand met stijlen, regels en deuren, werd gehandhaafd. In de kas werd op basis van de oude sporen een geheel nieuwe eiken constructie van staanders en liggers gemaakt ten behoeve van de windladen en de mechaniek. Een en ander verving de stilistisch niet passende constructie van Van Leeuwen. De kasbeschildering van 1964, die de oorspronkelijke kleurstelling zeer dicht benadert, is her­steld, aangevuld en opnieuw gevernist door de firma Van den Berg uit Lienden.

WINDVOORZIENING

In de archieven van Eibergen wordt gesproken over 3 spaanbalgen in de toren van 81/2 bij 5 voet. Het restauratieplan van 1987 voorzag niet in een reconstructie van de oorspronkelijke windvoorziening, maar beoogde de plaatsing van 1 keilbalg in de onderkas. Dit is ook zo uitgevoerd. Ter compensatie van de iets kleinere balg in vergelijking tot de oorspronkelijke, is een van de twee windkanalen van Van Leeuwen (wijder dan het oorspronkelijke kanaal van Armbrost) gehandhaafd en doet nu dienst als verticaal hoofdkanaal met twee aftakkingen. De detaillering (met zware klampen) en de schuine plaatsing van de balg is ontleend aan het voor­beeld in Haaksbergen, het enige wat van de balgfactuur van Armbrost nog rest. De motor met regulateur in een dempkist kon een plaats krijgen onder de balg.

WINDLADEN MANUAAL

De cancelramen waren door Van Leeuwen met masonietplaten belijmd, waarop vervolgens Van Leeuwens VEKA systeem gemonteerd was. Na demontage van de laden bleek, dat de cancellen (het cancelraam is nog van Jalinck) aan de zijkanten ruw uitgestoken waren omwille van meer cancelinhoud. Tijdens zijn restauratie voorzag Van Leeuwen problemen ten aanzien van windafval in de cancellen hetgeen ontstemming zou gaan veroorzaken. De oplossing voor dat probleem vond hij tenslotte in het maken van zeer lange ventielopeningen en dito ventielen (van cederhout) in combinatie met een grote ventielgang. Hierdoor was de speelwijze echter aanzienlijk verzwaard. Al deze ingrepen zijn nu ongedaan gemaakt. Wel zijn de afgestoken cancelzijwanden gehandhaafd. De cancelramen zijn naar Westfaalse factuur met een massieve eiken dekplaat gelijmd. De onderkant is met leer afgedicht. Een nieuwe eiken fundamentbalk is aangebracht. Nieuw gemaakt in eiken zijn de slepen en dammen (sleepbanen met leerringen), de pulpeten en de speel­kleppen, waarbij tevens de vermoedelijk oorspronkelijke ventielopeningen van Armbrost zijn hersteld. De ventielkastvoorslagen zijn origineel met nieuwe messing klemmen en touwlussen.

Van de stokken bleken er nog enkele van Jalinck te zijn, welke Armbrost heeft gepropt en van nieuwe boringen (in een nieuwe indeling) heeft voorzien. Voor het overige maakte Armbrost nieuwe stokken en roosters. Deze zijn gerestaureerd en hergemonteerd. Die voor de Bourdon 16vt disc. en de Fluit 2vt disc. zijn geheel nieuw. De oorspronkelijke kanaalinlaat is `overgezet’ aan de andere kant van de laden omwille van de `spiegelbeeld’ situatie. De latere gaten zijn gedicht. Vervolgens zijn de laden op de oorspronkelijke plaats in het orgel boven elkaar geplaatst.

WINDLADE PEDAAL

Deze lade was voor 1832 niet registreerbaar. Er stond immers alleen een Bazuin 16 vt. op. Armbrost deelde de windlade opnieuw in en maakte een nieuwe dekplaat met boringen, nieuwe slepen, dammen en stokken, ingericht voor drie registers. Ook de ventielkast werd nieuw. De platte brede speelkleppen zijn echter nog van Jalinck. De pedaallade is op zelfde wijze gerestaureerd als de manuaal windladen, zij het dat de lade aan de `spiegelbeeldopstelling’ moest worden aangepast omwille van bereikbaarheid voor het stemmen en om bij de ventielkast te kunnen komen.

SPEEL- EN REGISTERTRAKTUUR, KLAVIATUUR

De welramen zijn ook nog van Jalinck. Hieruit bleek vervolgens dat Armbrost de oorspronkelijke deling tussen c1 en cis1 heeft gewijzigd in h0 en c1. Origineel van Armbrost werden messing busjes aangetroffen, waarin de wel­stiften waren opgesloten. Enkele hiervan waren verdwenen en werden nieuw gemaakt. De welstiften werden passend vernieuwd. De grenen walsen van Armbrost waren deels door Van Leeuwen vervangen . Deze zijn nu in stijl bijgemaakt. De walsarmpjes waren door Van Leeuwen vervangen door fabrieksexemplaren. Sporen van houten welarmen werden aangetroffen. Deze zijn nieuw gemaakt, gekopieerd van de eiken welarmen met profiel in Haaksbergen. Ook de winkelbalken (Jalinck?) met lindehouten winkels (Armbrost) van zowel manuaal als pedaal zijn bewaard gebleven. Deze werden op de vermoedelijke oorspronkelijke plaats (let wel in `spiegelbeeld’) gemonteerd en deels aangevuld. Een nieuw pedaal welbord voor het aangehangen pedaal werd gemaakt. De abstractum inclusief alle draadwerk is geheel in grenen en messing vernieuwd, waarbij de draadogen zijn gefestonneerd. De mechaniek is niet ingevoerd.

De ijzeren registerhevels zijn nog van Jalinck. Ook de oude hevelbalken voor zowel de onder als de bovenlade waren nog aanwezig. Deze zijn gerestaureerd en opnieuw ingepast. De eiken registertrekkers waren deels oud. Deze werden verspringend aangevuld vanwege de oorspronkelijke positionering van de manuaal windladen.

Het klavierraam met omlijsting met fraai mahoniefineer en ingelegde bakstukken in Empirestijl is van Armbrost en fraai gerestaureerd. De toetsen echter zijn later vervangen. In de voorraad van de orgelmaker was nog een mooi oud eiken klavier aanwezig, dat precies dezelfde toetsmaat bleek te hebben dan het Armbrost klavier van Uitwijk. Dit is gerestaureerd en van nieuw beleg en ebben boventoetsen voorzien in de stijl van Uitwijk. De oorspronkelijke zijbestifting van de toetsen is hierbij bewust gerespecteerd, alhoewel Armbrost messing busjes maakte (een in het midden, niet twee langszij de toets), zoals hij ook voor de welstiften deed. De klavierbak met lessenaar en het pedaalschot zijn nieuw gemaakt. De orgelbank uit 1964 is gehandhaafd.

Van Leeuwen plaatste destijds een oud pedaalklavier. Dit bleek van Albertus Anthoni Hinsz te zijn, afkomstig van de Ned. Herv. kerk te Haren bij Groningen, waar Hinsz in 1770 een grotendeels nieuw orgel maakte en dat Van Leeuwen in 1957 had omgebouwd en uitgebreid. Het orgel van Haren zal in de toekomst ook worden gerestaureerd. Het pedaalklavier is inmiddels te Haren opgeslagen. In Westervoort is nu een nieuw pedaalklavier gemaakt naar voorbeeld van dat van Uitwijk. De registerknoppen zijn van Armbrost. Ze zijn kort en groot. De namen zijn oorspronkelijk op geschept papier met een vroeg 19e eeuws druklettertype bedrukt en achter een geslepen glaasje ingelegd in de knop. De opschriften en de glaasjes waren verdwenen en zijn naar voorbeeld van Tubbergen gereconstrueerd.

PIJPWERK

Bij de inventarisatie bleek dat vooral in de discanten van de hogere registers veel pijpen verschoven en vreemde pijpen tussengevoegd waren. Bovendien had Armbrost, die ook de oude pijpen heel precies van inscripties voorzag, ook reeds veel discantpijpen van Jalinck opgeschoven. Dit deed hij om een iets wijdere mensuur te verkrij­gen, om slechte pijpen efficiënt te kunnen vervangen en bovendien om de oude (midden­toon)stemming aan te kunnen passen aan de eisen des tijds. Ook verkleinde Armbrost integraal de voetopeningen en voorzag hij de baspijpen van de prestantregisters van baarden, met uitzondering van het front. Ook bracht hij waar nodig regelmatige kernsteekjes aan. Met deze ingrepen probeerde Armbrost het orgel `doeser te maken’ (zie het opschrift in de windlade). De oude toonhoogte, een halve toon hoger dan de huidige normaal­toon a1=440Hz, liet Armbrost ongemoeid. Blijkens het archief bleek deze situatie in 1930 nog te bestaan, maar is toen naar de normale toonhoogte gebracht, onder andere door opschuiving en het aanbrengen van expressions. In 1964 dacht men dat de oude toonhoogte ongeveer de huidige normaaltoon was. Zodoende handhaafde Van Leeuwen de lagere toonhoogte. Hij sneed daarom veel pijpen af en verlengde ze opnieuw, echter met een dikke wand en hardere legering, zodat het stemmen bij de bekken van de pijpen naderhand veel extra beschadigingen gaf. Door al deze ingrepen was de oude mensuratie en daarmee ook de intonatie van het pijpwerk behoorlijk aangetast.

Deze laatste ingrepen zijn bij de nu uitgevoerde restauratie ongedaan gemaakt. Waar dit traceerbaar was keerden de oude pijpen van 1708 en 1832 terug naar hun oorspronkelijke plaats. Een geringe hoeveelheid klein pijpwerk in de sesquialter en de mixtuur, pijpwerk dat Armbrost had overgehouden van de oude mixtuur die oor­spronkelijk een hogere samenstelling heeft gehad, is op basis van de juiste inscriptie en mensuur een zinvolle nieuwe plaats gegeven (een soort `ruilverkaveling’ van pijpen). De nog ontbrekende pijpen in deze registers werden in dezelfde factuur en mensuur (van Jalinck) bijgemaakt. Veel pijpen moesten opnieuw worden verlengd, ditmaal echter in een passende metaaldikte en dito legering.

In 1964 deed men een poging het orgel weer van een Cornetregister te voorzien. Het contract met Jalinck spreekt immers van een `Spaense Cornet’. Men kan slechts speculeren over de vraag wat er in dit verband met `Spaens’ bedoeld wordt. Het door Van Leeuwen in 1964 geplaatste register bleek uit de Haarlemse Bavokerk afkomstig te zijn. Het was in 1804 gemaakt als Echo‑Cornet op het Bovenwerk door J.P. Schmidt. Deze Cornet is verwijderd en opnieuw opgeslagen in afwachting van een goede bestemming. In plaats hiervan is weer een nieuwe Bourdon 16vt discant geplaatst, naar voorbeeld van Armbrost. De Fluit 2 vt. bas had Van Leeuwen in de discant aangevuld met pijpen waarin deels oud materiaal was verwerkt. De mensuur hiervan was correct. De pijpen zijn gehandhaafd en bijgeïntoneerd. Dit laatste is de enige afwijking van de situatie‑1832: Armbrost had op deze plaats een Echo‑Holpijp 8vt disc. gemaakt. Deze is dus niet teruggekeerd. De Trompet zal nieuw worden gemaakt aan de hand van de mogelijke oorspronkelijke keel, kop en stevelmaten van de nog aanwezige Bazuin en naar andere relevante voorbeelden.

INTONATIE EN STEMMING

De kerk van Westervoort is aanzienlijk kleiner dan die in Eibergen. De ingrepen van Armbrost om het orgel `doeser’ te `maken’ komen wat dat betreft in de huidige situatie bijzonder goed van pas. Het grootste deel van het pijpwerk is echter nog van Jalinck en dat is goed te horen. Het orgel heeft een zoete, ontspannen, doch zeer volle `toon’, waarin het laat‑17e eeuwse karakter en de typische voldonkere Baeder karakteristiek nog volop doorklinkt. In de makelij valt de bijzonder grote voorstand van de bovenlabia ten opzichte van de onderlabia op. Mede hierdoor kon (hoefde) de winddruk ook niet hoger te zijn dan 67 mm. en is er een zeer expressieve voorspraak bij de ontplooiing van de toon. Bijzonder fraai is het verschil in toonkarakter binnen een enkel (prestant)register: net als bij een koor, waarbij de ene stemgroep op hetzelfde tijdstip een andere klinker zingt dan de andere stemgroep. Over `vocale’ klank gesproken!

Wat betreft de stemming is er in dit geval iets bijzonders aan de hand. Slechts bij een enkele Nederlandse orgelmaker uit het verleden weet men welke stemming (temperatuur) hij doorgaans van plan was te gaan gebruiken. Toevalligerwijs is dat bekend in geval van Jacobus Armbrost. In twee bewaard gebleven contracten beschrijft Armbrost de in te stemmen temperatuur. Het ene contract gold een restauratie van het voormalige Quellhorstorgel (1813) voor de R.K. St. Plechel­muskerk te Oldenzaal. Het andere had betrekking op een nieuw te maken orgel voor de N.H. Grote Kerk te Winterswijk in 1830. Armbrost stelde in beide gevallen de `temperatuur…van Kirnberger’ voor of, in Winterswijk `bij verkie­zing de gelijkzwevende’.

Er is één stemming van Kirnberger die in de praktijk bevredigend toepasbaar is, nl. de Kirnberger stemming. Deze stemming heeft 4 kwinten die ‑1/4 Synthonische Comma zweven (C t/m E) en een kwint met een ‑1/12 Pythagoreische Comma (de kwint fiscis). Alle overige kwinten zijn rein.

Aan te nemen is, dat Armbrost ook in Eibergen in 1832 de Kirnberger stemming toepaste. Deze is bij de jongste restauratie dan ook weer ingestemd.

ENIGE TECHNISCHE GEGEVENS

De twee manuaalwindladen staan boven elkaar, de discantlade onder, de baslade boven. De pedaallade is aan de zuidzijde gesitueerd (vanuit de kerk gezien links), de klaviatuur aan de noordzijde (rechts). In Eibergen was dit oorspronkelijk andersom. De toonomvang is C.D  c3. De pedaalomvang is C.D  f0. Door deze opstelling zijn alle registers gedeeld in bas en discant, verdeeld in twee rijen registerknoppen boven elkaar, waarvan de bovenste rij de basgedeelten zijn, conform de ladeopstelling. De deling ligt tussen h0 en c1. Dus is de ladeomvang van de afzonderlijke bas‑ en discantlade resp. C  h0 en c1  c3. De registertrekkers voor het pedaal zijn langszij de klavierbak aangebracht.

Het pijpwerk van Jalinck is van vrijwel geheel lood en dikwandig. Dat van Armbrost bevat meer tin en is dunwandig. In de hoogste discantgedeelten van de registers Octaaf 4vt, Octaaf 2vt, Sesquialter en Mixtuur zijn een aantal nieuwe pijpen bijgemaakt.

Het pedaal is tevens aangehangen.

De dispositie (de spelling is van Armbrost):

MANUAAL

  1. Prestant 8vt – bas/discant 1708, C  a0 in front; onderste velden met lood beklede houten “pijpen”.
  2. Bourdon 16vt – discant 1993
  3. Gedakt 8vt –   bas/discant 1708   Wijde mensuur. Groot octaaf eiken. Hoeden 1964.
  4. Octaaf 4vt –   bas/discant 1708
  5. Fluit does 4vt – bas/discant 1832/1708 De discant is bezet met (vermaakt) pijpwerk van de voormalige Tertiaan 1 1/2vt
  6. Quint 3vt –   bas/discant 1708   Prestantmensuur
  7. Gedakt Quint 3vt – bas, 1832
  8. Octaaf 2vt –   bas/discant 1708
  9. Gemshoorn 2vt – bas/discant 1708/1993
  10. Sesquialter discant   1708/1993 2 sterk; samenstelling 1832: c1: 2 2/3  1 3/5
  11. Mixtuur bas/discant  1708/1993  3 sterk; samenstelling: C : 2  1 1/3 – 1c1: 4  2 2/3  2
  12. Trompet 8vt bas/discant   1995

Pedaal

  1. Gedakt 2 vt – 1832
  2. Bazuin 16 vt – 1708/1832/1964
  3. Cornet 2 vt   – 1832

RESULTAAT.

Vrij veel factuurkenmerken van Armbrost bleken in het Westervoortse orgel gaaf bewaard te zijn, hetgeen een tamelijk helder beeld geeft van de wijze hoe Armbrost op creatieve en toch kostenbesparende wijze oude orgels ombouwde: enerzijds getuigend van een tijdseigen galante aanpak (Biedermeierstijl 1815 – 1850), maar anderzijds zeer traditioneel in artistieke grondgedachte en qua stijl nauw aansluitend bij de zo karakteristieke Westfaalse factuur. Saillant is het verschil tussen de fluitregisters van Jalinck en Armbrost. De Gedakt 8 vt vol en groot van toon, de Fluit 4 lieflijk en vrij zacht. De nieuwe Bourdon 16 vt vormt een gemiddelde van deze twee uitersten.

Maar ook van Jalinck is een vrij duidelijk beeld ontstaan en daarmee is ook weer een extra tip van de sluier opgelicht met betrekking tot het werk van de zo beroemde orgelmakersfamilie Baeder, die onder andere in Vlaanderen, Oost en Noord-Nederland zoveel bijzondere orgels hebben gemaakt, waarvan er nog slechts enkele kassen over zijn en restanten van mechanieken, windladen en registers. In elk geval uniek is de originele, uit 1708 daterende aanleg van de zijkantbe­speling, het eerste voorbeeld hiervan in ons land.

Afgezien van het historisch zekere feit van de toegepaste stemming, is deze in praktisch opzicht eveneens uniek: enerzijds is in combinatie met de nog 17e eeuwse klank een prachtig oud klankbeeld aanwezig voor de literatuur uit die periode, ander­zijds klinkt door de Biedermeier‑invloeden van Armbrost en de mogelijkheid in alle toonaarden te kunnen spelen, de muziek uit de galante periode uitstekend op dit orgel.

Het Westervoortse orgel getuigt dan ook op hoog niveau van onvervalste Gelderse orgelbouw uit de 17e en vroege 19e eeuw. Mede doordat de orgelmaker S.F. Blank het restauratiewerk zo voortreffelijk en piëteitvol heeft uitgevoerd, is Neerland in makelij en klank een uniek historisch orgel rijker geworden.

Peter Molenaar uit Huissen in Gelderland